woensdag 25 juni 2014

Wanneer ben je verslavingsgevoelig?


Veel mensen zijn geneigd te denken dat verslaafden zwakke types zijn met weinig doorzettingsvermogen. Ze zijn er zelf bij als ze het probleem veroorzaken, en moeten dus niet zeuren als ze in de goot belanden. Volgens de meeste wetenschappers is dat een onterechte veronderstelling. Verslaafden zijn geen slapjanussen. Het zijn pechvogels, jammerlijk geboren met een hunkerbrein.

De belangrijkste factor voor het ontstaan van een verslaving ligt in het brein. Preciezer: in de gevoeligheid van de nucleus accumbens, het ‘genotcircuitje’ diep in een gedeelte van onze hersenen dat evolutionair gezien al heel oud is. Wanneer we iets doen dat goed is voor overleving – eten, drinken, seks hebben –, zorgt dat circuitje voor het vrijkomen van de neurotransmitter dopamine. Dit geluksstofje geeft een lekker gevoel en motiveert bovendien om hetzelfde gedrag te herhalen. Het schreeuwt als het ware: ‘Ja, dat was fijn! Nog een keer!’ Hoe sterk iemand dat euforische verlangen ervaart, hangt af van het aantal dopamine­receptoren. Over het algemeen geldt: hoe meer van die receptoren, hoe minder dopamine er nodig is voor hetzelfde effect. Mensen met veel dopaminereceptoren vinden deze stimulatie al snel too much. Zij halen al zoveel plezier uit gewone dingen, dat ze extra stimulatie niet nodig hebben of zelfs onplezierig vinden. Voor mensen met minder receptoren is overstimulatie juist fijn: ze raken in extase op een manier die ze normaal nooit meemaken. Mensen met een lage receptordichtheid vallen dus eerder voor de verleidingen van drugs. Het vervelende is dat verslavende stofjes bij herhaald gebruik het aantal dopaminereceptoren nog eens extra verlagen. Dit noem je downregulatie. Gebruikers met een toch al een zwak receptor­systeem hebben nu nog sterkere prikkels nodig om zich prettig te voelen. Dus nemen ze een hogere dosis, waardoor het aantal receptoren nóg meer afneemt – en een verslaving is geboren. (Hout, van den, 2007)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten